Podcast 80 jaar bevrijding Ureterp - Harm Hoekstra
Harm Hoekstra
Geboren 6-11-1937
87 jaar
Ons gezin bestond uit mijn ouders en acht kinderen. Tijdens de oorlog woonden we aan de Feart. Ik was nog klein toen het begon, dus ik herinner me weinig van die eerste tijd. Maar naarmate ik ouder werd, merkte ik dat de Duitsers onze vijanden waren. We liepen met een boog om hen heen. Uit angst.
Op onze oprit stond een Duitse wagen. Soldaten waren bezig met het aanleggen van een radiokabel naar Driemunt, een Duits kamp met bunkers. Soms vroegen ze om water. Verder was er weinig contact. We spraken geen Duits, maar met handen en voeten kwamen we een eind.
Mijn moeder had een broer in Duitsland. Ze gaf een Duitser een pakketje mee, in de hoop dat hij het zou bezorgen. Maar mijn oom heeft het nooit ontvangen. Het was een moeilijke tijd. We leefden van voedselbonnen. Soms werd er onderling geruild. Twee oude vrouwen in de buurt wilden graag suikerbonnen. Wij ruilden die voor tabaksbonnen.
Bij ons zat een onderduiker. Hans uit Sneek. Hij was gevlucht voor de Duitsers. Via mijn broers kwam hij bij ons terecht. Tot het einde van de oorlog hielp hij mee in het rietdekkersbedrijf van mijn vader.
’s Nachts hoorden we Engelse vliegtuigen overkomen, op weg naar Duitsland. Ze bombardeerden steden. Het lawaai was oorverdovend. Veel mensen konden er niet van slapen. Op een dag gingen we met een groep jongens naar Trimunt. We zagen daar de bunkers. Toen we dichterbij kwamen, werd er geschoten. In paniek riep ik: “Ze schieten ons dood!” Gelukkig liep het goed af. We vonden een lege vliegtuigtank. Daar maakten we een boot van. Ik viel in het water, maar mijn broer Henrik zag het en trok me eruit.
Op een dag werd mijn broer opgepakt door Duitse soldaten. Hij was met vrienden aan het zwemmen. Via Assen kwam hij terecht in kamp Erika. Daar werd hij zwaar mishandeld. Mijn moeder schakelde Dr. Minkema in. Samen kregen ze hem uiteindelijk vrij. Hij vertelde later dat de Nederlandse NSB’ers nog erger waren dan de Duitsers.
We waren vaak bang voor razzia’s. Bij ons thuis hadden we duiven en een varkentje. Dat was verboden. Maar de Duitsers leken er niets om te geven. Bij razzia’s gooiden we onze fietsen in de sloot. Zo konden we ze later terughalen.
De bevrijding
Op vrijdag 13 april was er rumoer in Ureterp. De ondergrondse verscheen op straat. Er werd nog niet gevochten. De volgende ochtend hoorden we schoten. Mijn moeder was melk gaan halen bij de boer. Toen we weer naar buiten gingen, riep de boerin: “De kogels vliegen om u heen. Maak dat u wegkomt!” Gelukkig kwamen we veilig thuis.
Mijn broer Sietse en zijn vriend Gehardus gingen kijken bij de Weibuorren. Gehardus werd in zijn schouder geschoten. Later die dag overleed hij in een kraamkliniek.
Tijdens de bevrijding kwamen vijf Duitse soldaten om. Ze werden begraven in een massagraf. Later zijn ze opgegraven en herbegraven in IJsselstein. Ik herinner me de afschuwelijke geur nog goed. We stonden bij het theehuis met andere kinderen toen de lichamen werden opgegraven.
Na de bevrijding, op 16 april, zagen we de ruïnes van Groningen. In Ureterp was geen groot feest. Er waren vijf mensen omgekomen. Het leven moest weer op gang komen. Maar dat ging moeizaam. Levensmiddelen waren schaars. Af en toe kregen we een toffee of stukje kauwgom van de Canadezen. We kweekten onze eigen tabak.
Na de oorlog wist je precies wie de NSB’ers waren. Het duurde lang voordat je weer met hen omging. Die tijd heeft me niet gevormd. Maar vergeten doe je het nooit.